Gentle teaching

Gentle Teaching is ontwikkeld in de Verenigde Staten door J. McGee & F.J. Mescalino. Siepkamp heeft een voor ons land een toegankelijke publicatie geschreven.

Naast een preventieve en ontwikkelingsgerichte bruikbaarheid is er een belangrijk accent gelegd op de behandelingsmethodiek t.b.v. gedrags- en psychische problemen (Peeters). Centraal is het aanbod van betekenisvolle, actieve, aanhoudende en onvoorwaardelijke interacties, die de ontwikkeling stimuleren en de problemen doen verminderen. 

De begeleider zet zichzelf in als instrument, maar niet afstandelijk, maar nabij; er dient een relatie tot stand te komen, een band. Deze band is eigenlijk normaal in elke ontwikkeling van kind tot volwassene, als een vorm van hechting, of ‘bonding’. Er ontstaat, als het goed is, een wederzijds uitwisselen van positief gedrag en het (zoveel als mogelijk is) negeren van negatief gedrag. Eigenlijk zit de methode zo in de naam ervan: ‘gentle teaching’. 

Houding (‘posture’) en gedrag van begeleiders is (uitsluitend) afgestemd op positieve elementen en gedrag van de cliënt. Welke menselijke waarden dragen we nl. over? Solidariteit, warmte, nabijheid, liefde, zorg, waardering, acceptatie, respect? In de achtergrond zitten leertheoretische principes, zoals het belonen van positief gedrag met deze menselijke interactie!

Niet alleen de interactie staat centraal, ook het uitbuiten van alle mogelijke aspecten in en aan de omgeving: deze dienen bij uitstek menswaardig te zijn – omdat dit niet alleen het respect voor de cliënt laat zien, maar ook de begeleiders ondersteund in hun houding en benadering. Zo dient elke vorm van straf en te worden vermeden. Gentle Teaching wil anti-autoritair zijn. 

Zij presenteert zich op drie wijzen:

1. De begeleiding dient veiligheid en geborgenheid uit te stralen; 

2. Woorden en contacten (ook fysiek) dienen belonend te zijn; 

3. De interacties dienen in zichzelf ook belonend te zijn. De basis is de menswaardige presentie en hoe we in relatie (dialoog) staan tot de ander (‘companionship’ als een wederzijdse afhankelijkheid). 

De methode is “een leerproces gericht op het ontwikkelen van companionship, waarbij gebruik wordt gemaakt van niet-overheersende middelen en methodieken”. Een uitdaging ligt in het speuren naar waar en hoe de interacties tot verdere positieve gedragsuitbreidingen leiden. Deze zgn. ‘exploratieve fase’ treedt overigens pas op na een intensieve voorwaardenscheppende fase van veiligheid en acceptatie. De afrondende integratieve fase is merkbaar wanneer de cliënt zelf het initiatief neemt tot positieve interacties. Zo tracht de benadering de autonomie en de ‘quality of life’ van de cliënt te versterken.

Terug naar de startpagina